Alexander Eijgenraam (geb. 27-7-1821)
Foto:
De eenzame strijder in Den Hoorn: Alexander Eijgenraam, leunend op Calvijns "Institutie"
Na het overlijden van zijn broer Abraham is hij met diens weduwe Anna Willemina Sonneveld getrouwd en hebben zij nog zes kinderen gekregen. Zij had er reeds vijf van Abraham.
In 't Woudt, een miniscuul dorpje bij Den Hoorn, dat op zijn beurt weer een onderdeel is van de gemeente Schipluiden, staat een mooi oud kerkje, met eromheen een aantal boerderijen. Daar was ook een eigen Hervormde Gemeente. Het dorp Den Hoorn behoorde dan ook bij de hervormde kerk van 't Woudt. In Noordhoorn, weer een onderdeel van Den Hoorn, woonde Alexander Eijgenraam. Van hem lezen we in zijn door de familie bewaarde memoires, hoe hij onvrede had met de prediking van de hervormde dominee van 't Woudt.
"Toen de Here mij in 1849 tot bekering bragt en mij zijn dierbare liefde aan mijn hart deed ondervinden en ik den dienst der wereld vaarwel mocht zeggen, toen kon ik het in 't Woudt bij ds. van den Berg, waar ik niets van die dingen hoorde, niet meer vinden.
Ik ging toen bij J. van Oel een oud gefondeert Kristen bij de afgescheiden gemeente waarvoor hij oefening hield en waar ik uit dat volzalige leven mogt horen spreken en prediken en waar ik de ware zielevrede mogt ondervinden en waar ik dikwijls met hem en des Heeren volk een van hart en een van zin mogt spreken.
Toen heb ik op het punt gestaan om tot de afgescheide gemeente over te gaan doch toen ik daar met eenige broeders over sprak bragten zij mij onder het oog, dat dat toch maar zoo niet vrij lag die stap te doen, dat wij het erf onzer vaderen, waarvoor zij goed en bloed hadden veil gehad zoo maar los te laaten maar dat wij verplicht waren den strijd aan te binden voor ons dierbaar geloof. Ik heb mij toen een tijd lang gevoegd bij de vrienden der waarheid. Ging toen veel ter kerk te Overschie of in het gezelschap van dr. Kohlbrugge.
Maar toen heb ik mij van den duivel laten voorliegen, gij doet daar gansch niet goed aan dat gij daar in 't Woudt vandaan loopt, wat kon gij daar niet tot een zegen wezen. Gij kon daar spreken in hetgeene u den Heere heeft doen ondervinden en ja wie weet dan kon het heele Woudt wel door u tot bekeering komen. Maar wat is er van gekomen? Ze hebben mij netjes laten praten en zoo ik de zaken een weinig op het gemoed zocht te zetten zag ik de vijandschap oprijzen of men zweeg en zeide tot elkander: Ja, Eijgenraam die zegt dat wel zoo, maar wij kunnen dat maar zoo niet aanneemen en daarin wierden zij door dr. van den Berg gestijft, die wel wist dat het mij te doen was om Gods dierbare woord in de gemeente gehandhaafd te krijgen, waar hij niet mede gediend was, dewijl hij een echte sinodeman was, die het geheel met die goddelooze kerkbesturen eens was en geheel naar hunne pijpen danste en daarmede de hoofden der gemeente geheel op zijn hand had.
Ik ben een en andermaal diaken of ouderling geweest, maar al wat ik heb kunnen doen om de eer van Koning Jezus te kunnen handhaven, het is al vergeefs geweest. Ik heb menigmaal de eer zijns naams moeten verloochenen om vriendschap te houden en daarmede de vrede uit mijn gemoed gebannen. Maar om iets te verrichten tot eer van God en zijn dierbaar woord, daar is niets van gekomen."
Tot zover iets uit deze herinneringen van een eenvoudig kerklid.
Foto links: Gravure van Calvijn voor in de Institutie.
Jaren later schrijft deze broeder aan zijn kerkeraad (15 november 1885) de volgende brief:
Daar wij de uitnodiging hebben ontvangen van de vereeniging der Vrije Universiteit op Gereformeerden grondslag om in de gemeente daarvoor te collecteren, zoo is mijn overtuiging, dat wij daarin niet mogen verzuimen, maar door eene bijdrage moeten getuigen, dat wij in die zaak met de broeders instemmen.
Dus is mijn verzoek dat de kerkeraad mogt kunnen besluiten de gelegenheid te geven dat ieder door eene bijdrage mogt kunnen betuigen, dat hem de handhaving van des Heeren woord, op grond van onze gereformeerde belijdenis ter harte gaat, en zij dus met die broeders instemmen.
Mogt het zijn dat de Broeders daar bezwaar in zien, of niet eenparig daarin kunnen instemmen, zoude ik gaarne zien, dat zij een weg moge inslaan waarvoor de gemeente gelegenheid had hunne instemming ermee te kunnen betuigen en ik meen hiermee de wens uit te drukken van vele leden der gemeente, die ook met mij die overtuiging deelen.
De Broeders die de handhaving van des Heeren woord, volgens onze belijdenis zoeken voor te staan, worden zoo gehaat en tegengewerkt dat wij wel ten duurste verplicht zijn, hun met onze bijdrage en instemming te steunen.
Het is mijn heilige overtuiging, op grond van des Heeren woord, en de geschiedenis onzer gereformeerde kerk, dat wij als leden, en gijlieden als Leraar en Kerkeraad, ons daarvan niet mogen onttrekken, zoo zij ons geweten niet zullen bezwaren en een oordeel over de gemeente halen.
Lieve Broeders, al schijnt hier ook veel bezwaar ons toe, wij hebben nog met diezelfde God te doen, in wiens kragt Nehemia stond toen Sanneballet de horonieten en Tobia den Amonische knecht en Gerzon den Arabier hem benijdden en bespotten en hij zeide: God van den hemel zal het ons doen gelukken en wij zijne knegten zullen ons opmaken en bouwen.
Geliefde Broeders! dat de Heere Ulieden licht en geloofskracht moge schenken om tot eer van zijn naam en tot heil der gemeente te mogen besluiten is de wensch van Uwe liefhebbende broeder A. Eijgenraam."
Uit: Delft, naar die verborgen schat. 150 jaar Gereformeerde Kerk van Delft, een pars pro toto. door A.C. Hofland. VU Uitgeverij, 1992
Terug naar startpagina / naar Eijgenramen uitgelicht